Afgelopen donderdag besprak de Tweede Kamer de brief van minister Bussemaker over de invoering van een aantal maatregelen in het MBO. Onder aanvoering van enkele woordvoerders spitste de discussie zich toe op haar voorstel om in het MBO een urennorm te handhaven, maar de toepassing daarvan minder stringent te controleren en niet langer als bekostigingsvoorwaarde te beschouwen.
Deze poging tot genuanceerd beleid maken, riep aan twee kanten extreme reacties op:
D’66 woordvoerder van Meenen pleitte voor het volledig afschaffen van de urennorm. Scholen moeten kwaliteit leveren en dat staat los van de kwantitatieve maatstaf die een urennorm is.
Aan de andere kant stonden Smits (SP) en Beertema (PVV). Zij pleitten juist voor een strikte handhaving van de urennorm. Zij hebben weinig vertrouwen in de kwaliteit die het MBO op korte termijn zal leveren en zien in een urennorm een instrument om in elk geval nog iets te eisen waar scholen op afgerekend kunnen worden.
In een eerder blog stak ik al de loftrompet af over de brief waarin Bussemaker haar plannen verwoordt. En dat hou ik vol als het gaat om dit onderdeel van de discussie. Een korte toelichting:
Van Meenen heeft principieel gelijk. Hij pleit voor kwalitatief goed onderwijs. Ik vat dat, voor wat betreft het MBO, even samen als onderwijs dat voldoet aan de volgende eisen:
– Voldoende rendement (dus weinig uitval)
– Tevreden studenten, die het onderwijs als uitdagend en betekenisvol ervaren
– Tevreden bedrijven die de MBO-studenten als waardevolle en bekwame medewerkers in hun personeelsbestand opnemen
– Tevreden HBO-instellingen die zien dat MBO-studenten succesvol in- en uitstromen
Je kunt je terecht afvragen of je scholen met een urennorm moet lastigvallen als hun onderwijs aan deze criteria voldoet. Van Meenen heeft daar absoluut een punt.
Tegelijk moeten we de oren niet sluiten voor de kritiek van studenten die vinden dat zij in het MBO te weinig les krijgen. Uitdagend onderwijs zit hem natuurlijk op de eerste plaats in de inhoud. Maar uitdagend onderwijs vraagt ook een flinke inzet van studenten. Zij moeten geen tijd krijgen om zich te vervelen. Dus steken zij de nodige tijd in hun schoolloopbaan. Scholen en bedrijven begeleiden hen daarbij. Dus ook hen kun je aanspreken op de inzet van voldoende tijd.
Het principiële gelijk van van Meenen leidt dus waarschijnlijk niet tot een heel andere praktijk. Goed onderwijs vraagt de inzet van voldoende tijd, zowel door de school als door de student.
Daar komt bij dat het onderwijs ook moet kijken naar het denken in haar omgeving. In het kader van horizontale verantwoording verwacht het publiek niet alleen goed, maar ook voldoende onderwijs. Laten we omwille van principes die publieke stellingname niet verwaarlozen en juist zorgen voor goed én voldoende onderwijs. In die volgorde, maar wel met oog voor beide aspecten.
Daarmee grijpen we ook de kans om het ongelijk van SP en PVV aan te tonen. Feitelijk zeggen zij “beter veel, slechte lessen, dan weinig, goede lessen”. Ook hier kun je een principiële discussie over voeren. De opstelling van de minister voorkomt deze discussie en biedt scholen de kans om hun focus op de eerste plaats te leggen bij het bieden van kwalitatief goed onderwijs. Laten we die handschoen oppakken!